ΑΠΟΚΑΛΥΨΙΣ ΙΩΑΝΝΟΥ του Θεολογου
Onthulling van Joannes de Theoloog
Nauwkeurig, zorgvuldig en uiterst letterlijk vertaald vanuit de Griekse grondtekst van de Statenvertaling,
de Textus Receptus 1550, door vertaler Vincent M. Eggermond, volgens de vertaalmethode van de Christos Vertaling.
Definitieve versie: 23-04-2025.
Wilt u deze tekst lezen met toelichtingen, aantekeningen en tekstverwijzingen van de vertaler?
Klik hier: Download openbaring van Johannes
1:1 Onthulling
van Jehsoe Christos,
die God toen aan hem gaf
om dan te tonen
aan zijn slaven,
die dan moeten geworden in de haast,
en dan wegzendend
toonde toen door tekens
door zijn boodschapper
aan zijn slaaf Joannes,
1:2 die toen het woord van God
en de getuigenverklaring van Jehsoe Christos getuigde,
én zo veel als hij toen waar nam.
1:3 Gelukkig is die “doet op-kennen”,
en zij die de woorden van de profetie horen
en zij die bewaken
dat in haar geschreven is;
want het moment is dichtbij.
1:4 Joannes aan de zeven bijeenkomsten die in Asia:
Charisma en vrede
van die is
en die was
en die komt;
en van de zeven geesten
die zijn in het zicht van zijn troon;
1:5 en van Jehsoe Christos,
de getuige
de trouwe
de eerstgeborene
uit de doden,
en de heerser van koningen
van de Grond.
Die ons lief heeft,
en die ons baadt
van onze zonden
in zijn bloed;
1:6 en hij maakte ons toen koningen en priesters
voor God en zijn vader;
aan hem de glorie en de kracht
tot in de aionen van de aionen.
Amen.
1:7 LET NU OP!
Hij komt met de wolken,
en ieder oog zal hem zelf waarnemen,
en ieder die hem toen uitstaken;
en alle volksstammen van de Grond
zullen zich zelf slaan over hem.
Zeer-zéker, amen.
1:8 Ik ben de Alpha en de Omega,
kop en eind,
zegt de Meester,
die is
en die was
en die komt,
de almachtige.
1:9 Ik Joannes,
die en jullie verwant is
en die een gezamenlijk deel heeft in de druk
en in het koninkrijk
en in de volharding van Jehsoe Christos,
gewerd ik toen op het eiland
dat Patmos genoemd wordt,
door het woord van God
en door de getuigenverklaring
van Jehsoe Christos.
1:10 Ik gewerd toen in geest
te midden van de “Meesters dag”;
en ik hoorde toen achter mij een groot geluid
zoals van een krijgstrompet,
1:11 zeggend:
Ik ben de Alpha en de Omega,
De eerste en de uiterste;
En:
Dat jij ziet, schrijf nu in een geschrift!
En stuur nu aan de zeven bijeenkomsten
die in Asia zijn!
Naar Ephesos,
en naar Smurna,
en naar Pergamos,
en naar Thuateira,
en naar Sardeis,
en naar Philadelpheia,
en naar Laodikeia.
1:12 En ik keerde toen er naar toe om het geluid te zien
wat toen ook met mij praatte.
En dan er naar toe kerend
nam ik toen zeven gouden lampenstandaarden waar,
1:13 en in het midden van de zeven lampenstandaarden
gelijk aan een “zoon van een mens”,
zich zelf gedoken hebbend in iets dat tot-de-voeten-reikt,
en omgord zijnd met een gouden gordel
bij de tepels;
1:14 maar zijn hoofd en haren wit
even als witte wol, zoals sneeuw,
en zijn ogen zoals een “vlam van vuur”;
1:15 en zijn voeten gelijk aan “Libanees koper”,
zoals gebrand hebbend in een oven;
en zijn geluid zoals een geluid van vele wateren.
1:16 En hebbend zeven sterren
in zijn rechter hand;
en vanuit zijn mond
uitgaand een scherp
“dubbel-mondig” groot-breed-zwaard;
en zijn aanblik, zoals de zon
doet schijnen in zijn macht.
1:17 En daar ik hem toen waar nam,
viel ik toen bij zijn voeten zoals een dode;
en hij plaatste toen zijn rechter hand op mij,
zeggend aan mij:
Vrees niet!
Ik ben de eerste en de uiterste,
1:18 en die leeft,
en ik gewerd toen een dode,
...en let nu op!
...levend ben ik
tot in de aionen van de aionen,
amen;
en ik heb de grendels
“van Hades”,
en van Thanatos,
1:19 Schrijf nu die dingen die jij toen waar nam,
en die dingen die er zijn,
en die dingen die op het punt staan om dan te geworden
na deze dingen!
1:20 Het mysterie van de zeven sterren
van die jij toen waar nam op mijn rechter,
en de zeven lampenstandaarden de gouden:
De zeven sterren zijn boodschappers
van de zeven bijeenkomsten;
en de zeven lampenstandaarden
die jij toen waar nam
zijn zeven bijeenkomsten.
2:1 Schrijf aan de boodschapper
van de bijeenkomst van het Ephezische!
Deze dingen zegt die heerst
over de zeven sterren in zijn rechter,
die rondwandelt in het midden
van de zeven lampenstandaarden de gouden:
2:2 Ik heb waargenomen en ik weet daardoor
jouw werken,
en jouw vermoeidheid,
en jouw volharding,
en dat jij de slechte mensen
niet verdragen kan,
en jij deed toen zelf een proef
bij die beweren afgezanten te zijn
en niet zijn,
en jij vond toen ze zijn leugenachtige mensen,
2:3 en jij verdroeg toen
en jij hebt volharding,
en door mijn naam
heb jij moeheid
en hebt niet afgemat.
2:4 Maar ik heb tegen jou,
dat jij jouw liefde de eerste
toen weg zond.
2:5 Dus herinner je
waar jij bent uitgevallen!
En verander nu je denken!
En doe nu de eerste werken!
Maar zo niet,
dan kom ik haastig voor jou,
en zal jouw lampenstandaard
vanuit haar plaats bewegen,
indien jij nu het denken niet zal veranderen.
2:6 Maar jij hebt dit,
dat jij de werken
van de Nikolaïeten haat,
die dingen die ik ook haat.
2:7 Die een oor heeft hoor nu
wat de Geest zegt aan de bijeenkomsten!
Aan hem die overwint zal ik geven
om te eten vanuit
het “hout van het leven”,
die is in het midden
van het omsloten-park van God.
2:8 En schrijf aan de boodschapper
van de bijeenkomst van de Smurnioten!
Deze dingen zegt de eerste en de uiterste,
die toen een dode gewerd en toen leefde:
2:9 Ik heb waargenomen en ik weet daardoor
van jouw werken
en de druk
en het bedelen (terwijl jij rijk bent),
en de blasfemie
van die zeggen van zichzelf Joodse mensen te zijn,
en niet zijn,
maar een vereniging van Satanas.
2:10 Vrees niet één van die dingen
die jij op het punt staat om te ondergaan!
Let nu op!
De lasteraar staat op het punt om dan “vanuit jullie”
te werpen naar een wachtpost,
met het doel dat jullie dan beproefd zouden worden;
en jullie zullen een druk van tien dagen hebben.
Geword een trouwe tot de dood toe,
en ik zal de “corona van het leven” aan jou geven!
2:11 Die een oor heeft hoor nu
wat de Geest zegt aan de bijeenkomsten!
Die overwint zal dan echt geen onrecht gedaan worden
vanuit de dood de tweede.
2:12 En schrijf aan de boodschapper
van de bijeenkomst in Pergamos!
Deze dingen zegt die het grote-brede-zwaard
het “dubbel-mondige” het scherpe heeft:
2:13 Ik heb waargenomen en ik weet daardoor
jouw werken en waar jij vestigt,
daar waar de troon van de Satanas is;
en jij heerst mijn naam,
en was niet “bokkig” tegenover
mijn trouw,
ook in de dagen te midden van deze dingen
mijn getuige Antipas, de trouwe,
die werd toen gedood vlakbij jullie,
daar waar de Satanas gevestigd is.
2:14 Maar ik heb weinig dingen tegen jou:
dat jij daar hebt
zij die het onderwijs van Balaäm beheersen,
die Balak leerde
om een valstrik te werpen
in het zicht van de zonen van Israel,
om dan idolenoffers te eten
en om dan ontucht te bedrijven.
2:15 Op die manier heb jij ook
zij die het onderwijs van de Nikolaïeten beheersen;
dat ik haat.
2:16 Verander nu je denken!
Maar zo niet,
dan kom ik haastig voor jou,
en ik zal strijden met hen
door middel van het grote-brede-zwaard
van mijn mond.
2:17 Die een oor heeft hoor nu
wat de Geest zegt aan de bijeenkomsten!
Ik zal aan hem die overwint te eten geven
van het manna dat verborgen is,
en zal ik aan hem een wit steentje geven.
en op het steentje
een nieuwe naam geschreven zijnd,
dat niemand toen leerde kennen
behalve die aanneemt.
2:18 En schrijf aan de boodschapper
van de bijeenkomst in Thuateira!
Deze dingen zegt de zoon van God,
die zijn ogen heeft zoals een vlam van vuur,
en zijn voeten gelijk aan Libanees koper:
2:19 Ik heb waargenomen en ik weet daardoor
van jouw werken,
en de liefde en de dienstbaarheid,
en het vertrouwen en jouw volharding,
en jouw werken,
en meer uitersten van de eersten.
2:20 Maar ik heb weinig dingen tegen jou:
dat jij laat vrouw Jezabel,
die van haarzelf zegt een profetes te zijn,
leren en mijn slaven dwalen
om dan ontucht te bedrijven
en om idolenoffers te eten.
2:21 En ik gaf toen tijd aan haar
met het doel dat zij dan het denken zou veranderen
van haar ontucht,
en zij veranderde toen het denken niet.
2:22 Let nu op!
Ik werp haar in een bed,
en zij die overspel pleegde met haar in een grote druk,
indien zij nu niet het denken zullen veranderen
van hun werken.
2:23 En haar kinderen zal ik “doden in de dood”;
en alle bijeenkomsten zullen zelf leren kennen,
dat ik ben die nieren en harten doorzoekt;
en ik zal aan jullie een ieder geven
naar jullie werken.
2:24 Maar ik zeg aan julllie en aan de overigen in Thuateira:
Zo veel als dit onderwijs niet hebben,
en ieder die toen niet de diepten
van Satanas leerden kennen, zoals zij zeggen:
Ik zal op jullie niet een ander gewicht werpen.
2:25 Behalve hou dit!
Beheers nu tot dat ik dan gekomen zal zijn!
2:26 En die overwint en die bewaakt
tot aan het eindpunt van mijn werken,
aan hem zal ik autoriteit geven over de naties
2:27 en die zal hen een herder-zijn
door middel van een ijzeren staf;
zoals gebruiksvoorwerpen die van de pottenbakkers zijn,
worden verbrijzeld;
zoals ook ik van mijn vader heb aangenomen;
2:28 en ik zal aan hem geven de ster de vroege.
2:29 Die een oor heeft hoor nu
wat de Geest zegt aan de bijeenkomsten!
3:1 En schrijf aan de boodschapper
van de bijeenkomst in Sardeis!
Deze dingen zegt die de zeven geesten van God heeft
en de zeven sterren:
Ik heb waargenomen en ik weet daardoor
van jouw werken,
dat jij de naam hebt
dat jij leeft,
en ook een dode bent.
3:2 Geword wakend!
En zet de overigen die op het punt staan
af te sterven nu stevig vast!
Want ik heb geen werken gevonden
die “vol gemaakt zijn” in het zicht van God.
3:3 Dus herinner je op welke manier
jij hebt aangenomen en toen hoorde!
En bewaak!
En verander nu je denken!
Dus indien jij dan niet zal waken,
zal ik bij jou gekomen zijn zoals een dief,
en jij zal dan echt niet leren kennen
wat voor een uur ik bij jou gekomen zal zijn.
3:4 Jij hebt weinig namen ook in Sardeis,
die toen niet hun kledingstukken bezoedelden;
en zij zullen met mij rondwandelen in witte dingen,
omdat zij waardige mensen zijn.
3:5 Die overwint,
die zal zich omkleden in witte kledingstukken;
en ik zal zijn naam dan echt niet uitwrijven
uit het “papyrus van het leven”,
en ik zal zijn naam kenbaar maken
in het zicht van mijn vader,
en in het zicht van zijn boodschappers.
3:6 Die een oor heeft hoor nu
wat de Geest zegt aan de bijeenkomsten!
3:7 En schrijf aan de boodschapper
van de bijeenkomst in Philadelpheia!
Deze dingen zegt de heilige,
de betrouwbare,
die de “grendel van Dabid” heeft,
die opent en niemand sluit,
en die sluit en niemand opent:
3:8 Ik heb waargenomen en ik weet daardoor
van jou de werken...
(Let nu op!
Ik heb in het zicht van jou
een geopende deur gegeven,
en niemand kan haar nu sluiten),
omdat jij een kleine macht hebt,
en jij toen waakte over mijn woord,
en jij was toen niet “bokkig” tegenover mijn naam.
3:9 Let nu op!
Ik geef uit de vereniging van Satanas,
van die van zichzelf zeggen Joodse mensen te zijn,
en niet zijn,
maar zij liegen;
let nu op!
Ik zal hen maken
opdat zij dan gekomen zouden zijn
en zij dan de voetkus zouden geven
in het zicht van jouw voeten,
en zij dan zouden leren kennen dat ik jou toen lief had.
3:10 Omdat jij toen
het “woord van mijn volharding” bewaakte,
zal ook ik over jou waken
vanuit het “uur van de beproeving”,
dat op het punt staat om te komen
over de hele bewoonde wereld,
om dan op de proef te stellen
die gevestigd zijn op de Grond.
3:11 Let nu op!
Ik kom haastig;
beheers wat jij hebt
met het doel dat niemand jouw corona zou nemen!
3:12 Die overwint,
hem zal ik tot een pilaar maken
in de tempel – dat is woning voor goden – van mijn God,
en die zal er dan echt niet meer uit naar buiten komen,
en ik zal op hem de naam van mijn God schrijven,
en ook de naam van de stad van mijn God,
het nieuwe Jeruzalem,
dat naar beneden gaat
vanuit de Oeranos van mijn God,
en ook mijn naam die nieuw is.
3:13 Die een oor heeft hoor nu
wat de Geest zegt aan de bijeenkomsten!
3:14 En schrijf aan de boodschapper
van de bijeenkomst van de Laodikeeërs!
Deze dingen zegt de Amen,
de getuige
de trouwe
en betrouwbare,
de kop van de grondvesting van God:
3:15 Ik heb waargenomen en ik weet daardoor
van jou de werken,
dat jij én niet koud bent
én niet kokendheet;
hopelijk ben jij koud of kokendheet een nut.
3:16 Op die manier, omdat jij lauw bent,
én ook niet koud
én niet kokendheet,
sta ik op het punt om jou nu uit te braken
vanuit mijn mond.
3:17 Omdat jij zegt dat:
Ik ben rijk,
en ik heb rijkdom,
en ik heb van niemand nodig,
en jij hebt niet waargenomen en jij weet daardoor niet
dat jij de ellendige
en erbarmelijke
en bedelende
en blinde
en naakte bent;
3:18 ik adviseer aan jou
om bij mij te kopen
bewerkt-goud dat gebrand is vanuit vuur,
met het doel dat jij dan rijk zou zijn,
en witte kledingstukken,
met het doel dat jij dan jezelf zou omkleden,
en niet de schaamte van jouw naaktheid
openbaar gemaakt zou worden;
en smeer nu oogzalf in jouw ogen,
met het doel dat jij zou zien!
3:19 Indien ik zo veel lief heb,
dan wijs ik terecht en voed ik op;
dus wees nu fanatiek!
En verander je denken!
3:20 Let nu op!
Ik heb me bij de deur gezet en ik bons;
indien iemand nu mijn geluid hoort,
en nu de deur opent,
dan zal ik binnenkomen bij hem,
en ik zal maaltijd-houden met hem,
en hij met mij.
3:21 Die overwint,
aan hem zal ik geven
om dan doen neer te zitten met mij te midden van mijn troon,
zoals ook ik toen overwon,
en ik toen deed neerzitten met mijn vader te midden van zijn troon.
3:22 Die een oor heeft hoor nu
wat de Geest zegt aan de bijeenkomsten!
4:1 Na deze dingen nam ik nam toen waar...
EN LET NU OP!
...een geopend zijnde deur in de Oeranos,
en het geluid de eerste
dat ik toen hoorde
zoals een krijgstrompet
pratend met mij, zeggend:
Ga nu omhoog!
En ik zal aan jou tonen
die dingen die dan moeten geworden
na deze dingen.
4:2 En direct gewerd ik toen in geest;
EN LET NU OP!
een troon bevond zich in de Oeranos,
en één zittend op de troon;
4:3 en die zat was gelijk aan
een zien van jaspis steen
en van-sardis;
en een iris rondom de troon
gelijk aan een zien van-smaragd.
4:4 En rondom de troon twintig en vier tronen;
en op de tronen nam ik toen
de twintig en vier ouderen zittend waar,
die omkleed waren in witte kledingstukken,
en zij hadden toen op hun hoofden gouden corona’s.
4:5 En vanuit de troon gaan bliksems uit
en donderslagen
en geluiden.
En zeven “fakkels van vuur”
gebrand wordend in het zicht van de troon,
dat zijn de zeven geesten van God;
4:6 en in het zicht van de troon
een glazen zee,
gelijk aan kristal.
En in het midden van de troon
en in de rondte van de troon
vier levende wezens
vol zijnd van ogen
vóór en achter.
4:7 En het levende wezen de eerste
is gelijk aan een leeuw,
en het tweede levende wezen
is gelijk aan een jong kalf,
en het derde levende wezen
hebbend het gezicht zoals een mens,
en het vierde levende wezen
is gelijk aan een vliegende adelaar.
4:8 En vier levende wezens,
zij hadden elk op zichzelf
omhoog zes vleugels rondom,
en van binnen vol zijnd van ogen,
en zij hebben geen rust
overdag en ’s nachts,
zeggend:
Een heilige,
een heilige,
een heilige
is Meester God de almachtige,
die was
en die is
en die komt.
4:9 En wanneer de levende wezens
glorie
en eer
en dankbaarheid
aan die zit op de troon zullen geven,
aan “die leeft tot in de aionen van de aionen”,
4:10 dan zullen ook de twintig en vier ouderen vallen
in het zicht van die zit op de troon,
en geven zij de voetkus
aan “die leeft tot in de aionen van de aionen”,
en werpen zij hun corona’s in het zicht van de troon, zeggend:
4:11 Jij bent waardig,
Meester,
om aan te nemen
de glorie
en de eer
en de macht;
omdat jij toen al de dingen grondvestte,
en door jouw wil zijn zij
en werden zij toen gegrondvest.
5:1 En ik nam toen waar
bij de rechter van die op de troon zat,
een beschreven zijnd geschrift
van binnen en achter,
verzegeld zijnd met zeven zegels.
5:2 En ik nam toen een sterke boodschapper
“afkondigend-als-een-heraut”
met een groot geluid waar:
Wie is waardig
om het geschrift nu te openen,
en om nu zijn zegels los te maken?
5:3 En niemand kon in de Oeranos,
en niet op de Grond,
en niet onder de Grond,
nu het geschrift openen,
en niet het zien.
5:4 En ik huilde vele malen,
omdat toen niemand waardig gevonden werd
om dan het geschrift te openen en om dan te “doen op-kennen”,
én niet om het te zien.
5:5 En één uit de ouderen zegt aan mij:
Huil niet!
Let nu op!
De leeuw die is uit de volksstam van Joeda overwon toen,
de wortel van Dabid, om het geschrift te openen
en om nu zijn zeven zegels los te maken.
5:6 En ik nam toen waar,
EN LET NU OP!
...in het midden van de troon
en van de vier levende wezens,
en in het midden van de ouderen,
een lammetje zich gezet hebbend
zoals geslachtofferd zijnd,
hebbend zeven hoorns en zeven ogen,
dat zijn de zeven geesten van God
weggezonden zijnd naar geheel de Grond.
5:7 En die kwam toen,
en die heeft het geschrift aangenomen
vanuit de rechter van die zit op de troon.
5:8 En toen hij daar het geschrift aannam,
vielen de vier levende wezens
en de twintig-vier ouderen
toen in het zicht van het lammetje,
een ieder snaarinstrumenten hebbend,
en gouden schalen
vol zijnd van reukwerken,
dat zijn de gebeden van de heiligen.
5:9 En zij zingen een nieuw lied, zeggend:
Jij bent waardig,
om nu het geschrift aan te nemen,
en om nu zijn zegels te openen;
omdat jij toen werd geslachtofferd,
en jij kocht ons toen voor God door middel van jouw bloed
vanuit iedere volksstam
en tong
en volk
en natie,
5:10 en jij maakte ons toen koningen en priesters
voor onze God,
en wij zullen koning-zijn op de Grond.
5:11 En ik nam toen waar,
en ik hoorde toen een geluid
van veel boodschappers rondom de troon
en van de levende wezens
en van de ouderen;
en hun getal was
ontelbaren van ontelbaren,
en duizendtallen van duizendtallen,
5:12 zeggend met een groot geluid:
Waardig is het lammetje dat geslachtofferd is om nu
de macht
en rijkdom
en slimheid
en sterkte
en eer
en glorie
en lof aan te nemen.
5:13 En al het gegrondveste
dat is in de Oeranos,
en te midden van de Grond,
en onder de Grond,
en over de zee
die er zijn,
en alles in hen,
hoorde ik toen zeggend:
Aan die zit op de troon
en aan het lammetje
de lof
en de eer
en de glorie
en de kracht
tot in de aionen van de aionen.
5:14 En de vier levende wezens zeiden:
Amen.
En de twintig-vier ouderen vielen toen
en gaven toen de voetkus
aan “levend tot in de aionen van de aionen”.
6:1 En ik nam toen waar dat
het lammetje toen een eerste
uit de zegels opende,
en ik hoorde toen,
van één uit de vier levende wezens
zeggend, zoals van een geluid van een donderslag:
Kom en zie!
6:2 En ik nam toen waar...
EN LET NU OP!
...een wit paard,
en die op hem zat
hebbend een boog;
en aan hem werd toen een corona gegeven,
en overwinnend ging die toen uit,
en met het doel dat die dan zou overwinnen.
6:3 En daar die toen het tweede zegel opende,
hoorde ik toen het tweede levende wezen zeggend:
Kom en zie!
6:4 En een ander vuurrood paard ging toen uit;
en aan die zat op hem werd toen gegeven
om de vrede van de Grond te nemen,
met het doel dat ze elkaar dan zouden slachtofferen;
en een groot mes werd toen aan hem gegeven.
6:5 En daar die toen het derde zegel opende,
hoorde ik toen van het derde levende wezen zeggend:
Kom en zie!
En ik nam toen waar...
EN LET NU OP!
...een zwart paard,
en die op hem zat
hebbend een juk in zijn hand.
6:6 En ik hoorde toen een geluid in het midden
van de vier levende wezens zeggend:
Een choenix van tarwe
is een denarius
en drie choenix van gerst
is een denarius;
en laat jij dan de olijfolie
en de wijn geen onrecht doen.
6:7 En daar die toen het zegel de vierde opende,
hoorde ik toen een geluid
van het vierde levende wezen zeggend:
Kom en zie!
6:8 En ik nam toen waar...
EN LET NU OP!
...een fris-groen paard,
en die dáár boven op hem zat,
een “naam aan hem is Thanatos”
en Hades volgt met hem.
En aan hen werd toen autoriteit gegeven
om dan op het vierde van de Grond te doden
door middel van een groot-breed-zwaard
en door middel van honger
en door middel van dood,
en door de beesten van de Grond.
6:9 En daar die toen het vijfde zegel opende,
nam ik toen onder het offeraltaar
de zielen van die geslachtofferd waren
door het woord van God, en door de getuigenverklaring
dat zij hadden waar.
6:10 En zij krijsten met een groot geluid, zeggend:
Tot wanneer,
de baas,
de heilige
en de betrouwbare,
ons bloed niet oordeelt en wreekt
van die op de Grond gevestigd zijn?
6:11 En witte gewaden werden toen aan een ieder gegeven,
en er werd toen voorzegd aan hen
opdat zij nu zelf nog een kleine tijd zouden rusten,
tot dat hun medeslaven en hun verwanten
“zich zullen volmaken”,
die op het punt staan
om gedood te worden
zoals ook zij.
6:12 En ik nam toen waar dat
die het zegel de zesde opende,
EN LET NU OP!
...een grote beving gewerd toen,
en de zon gewerd toen zwart,
zoals een ruige zak van-haar,
en de maan gewerd toen zoals bloed,
6:13 en de sterren van de Oeranos vielen toen naar de Grond,
zoals een vijg haar onbevruchte-vijgen werpt,
door een grote wind geschud wordend.
6:14 En Oeranos werd “afgescheiden”
zoals een opgerold wordend geschrift,
en iedere berg en eiland
werden toen uit hun plaatsen bewogen.
6:15 En de koningen van de Grond,
en de groten,
en de rijken,
en de bevelhebbers van duizend man,
en de machtigen,
en iedere slaaf,
en iedere vrije,
verborgen zichzelf toen tot in de spelonken
en tot in de rotsen van de bergen,
6:16 en zij zeggen aan de bergen en aan de rotsen:
Val nu over ons!
En verberg ons nu van het gezicht van die zit op de troon,
en van de woede van het lammetje!
6:17 Omdat de dag de grote van zijn woede toen kwam,
en wie kan dan opgesteld worden?
7:1 En na deze dingen
nam ik toen vier boodschappers waar
zich gezet hebbend
op de vier hoeken van de Grond,
de vier winden van de Grond beheersend,
met het doel dat geen wind zal blazen op de Grond,
én niet tegen de zee,
én niet tegen iedere boom.
7:2 En ik nam toen een andere boodschapper
omhoog gaand vanaf de opgang van de zon waar,
hebbend een zegel van de Levende God;
en die krijste toen met een groot geluid
aan de vier boodschappers,
aan die werd toen gegeven
om dan de Grond en zee onrecht te doen,
7:3 zeggend:
Laten jullie nu niet de Grond onrecht doen,
én niet de zee,
én niet de bomen,
tot dat wij nu de slaven van onze God verzegelen
op hun voorhoofden tussen-de-ogen.
7:4 En ik hoorde toen het getal
van die verzegeld zijn:
144 duizendtallen,
verzegeld zijnd uit elke volksstam van de zonen van Israel.
7:5 Uit volksstam Joeda,
12 duizendtallen verzegeld zijnd;
Uit volksstam Roeben,
12 duizendtallen verzegeld zijnd;
Uit volksstam Gad,
12 duizendtallen verzegeld zijnd;
7:6 Uit volksstam Aser,
12 duizendtallen verzegeld zijnd;
Uit volksstam Nephthaliëm,
12 duizendtallen verzegeld zijnd;
Uit volksstam Manasse,
12 duizendtallen verzegeld zijnd;
7:7 Uit volksstam Sumeoon,
12 duizendtallen verzegeld zijnd;
Uit volksstam Leuï,
12 duizendtallen verzegeld zijnd;
Uit volksstam Isachar,
12 duizendtallen verzegeld zijnd;
7:8 Uit volksstam Zaboeloon,
12 duizendtallen verzegeld zijnd;
Uit volksstam Joseph,
12 duizendtallen verzegeld zijnd;
Uit volksstam Benjamin,
12 duizendtallen verzegeld zijnd.
7:9 Na deze dingen nam ik toen waar...
EN LET NU OP!
...veel gepeupel,
dat niemand het toen kon tellen,
vanuit iedere natie
en volksstammen
en volken
en tongen,
zich gezet hebbend in het zicht van de troon
en in het zicht van het lammetje,
omkleed zijnd met witte gewaden,
en feniksen in hun handen,
7:10 en krijsend met een groot geluid, zeggend:
De redding door onze God
die zit op de troon,
en door het lammetje.
7:11 En alle boodschappers hadden zich gezet
in de rondte van de troon
en van de ouderen
en van de vier levende wezens,
en zij vielen toen in het zicht van de troon op hun gezicht,
en zij gaven toen de voetkus aan God,
7:12 zeggend:
Amen;
de lof
en de glorie
en de slimheid
en de dankbaarheid
en de eer
en de macht
en de sterkte
aan onze God
tot in de aionen van de aionen.
Amen.
7:13 En één uit ouderen antwoordde toen, zeggend aan mij:
Dezen die met gewaden de witte omkleed waren,
wie zijn het, en waar kwamen zij toen vandaan?
7:14 En ik heb voorzegd aan hem:
Meester, jij hebt het waargenomen en jij weet het daardoor.
En hij zei toen aan mij:
Dezen zijn het die kwamen vanuit de druk de grote,
en zij wasten toen hun gewaden,
en maakten die toen wit
door middel van het bloed van het lammetje.
7:15 Door dat zijn zij in het zicht van de troon van God,
en zij zijn-in-dienst hem
overdag en ’s nachts
in zijn tempel,
en die zit op de troon zal kamperen bij hen.
7:16 Zij zullen niet meer hongeren,
en zij zullen niet meer dorst hebben,
en de zon zal dan echt niet op hen vallen,
en niet iedere hitte;
7:17 omdat het lammetje
dat “midden in” de troon is
zal hen een herder-zijn,
en zal hen weg-wijzen
naar “levende bronnen van wateren”,
en God zal iedere traan uitwrijven van hun ogen.
8:1 En daar hij toen het zegel de zevende opende,
gewerd het toen stil in de Oeranos
ongeveer een half-uur.
8:2 En ik nam toen de zeven boodschappers waar
die zich in het zicht van God gezet hebben,
en aan hen werden toen zeven krijgstrompetten gegeven.
8:3 En een andere boodschapper kwam toen
en werd toen staande gehouden bij het offeraltaar,
een “gouden wierook” hebbend;
en aan hem werden toen veel reukwerken gegeven,
met het doel dat die dan met de gebeden van alle heiligen
zou “geven” op het offeraltaar het gouden
die in het zicht van de troon.
8:4 En de rook van de reukwerken
met de gebeden van de heiligen
ging toen omhoog vanuit een hand van de boodschapper
in het zicht van God.
8:5 En de boodschapper heeft de “wierook” genomen,
en vulde het toen vanuit het vuur van het offeraltaar,
en wierp die toen naar de Grond;
en geluiden
en donderslagen
en bliksems
en een beving gewerden toen.
8:6 En de zeven boodschappers
die de zeven krijgstrompetten hadden
maakten zichzelf toen gereed
met het doel dat zij dan zouden trompetten.
8:7 En de eerste boodschapper trompette toen,
en hagel
en vuur
gemend zijnd met bloed gewerd toen,
en werd toen geworpen naar de Grond;
en het derde van de bomen
werd toen platgebrand,
en iedere fris-groene voedingsgrond
werd toen platgebrand.
8:8 En de tweede boodschapper trompette toen,
en zoals een met vuur gebrand wordende grote berg
werd toen naar de zee geworpen;
en het derde van de zee gewerd toen bloed;
8:9 en het derde van de gegrondvesten van die in de zee
stierven toen af,
die een ziel hadden,
en het derde van de vaartuigen
gingen toen geheel te gronde.
8:10 En de derde boodschapper trompette toen,
en een grote ster gebrand wordend zoals een “fakkel”
viel toen uit de Oeranos,
en viel toen op het derde van de rivieren,
en op de “bronnen van wateren”.
8:11 En de naam van de ster wordt Apsinthos genoemd;
en het derde van de wateren gewordt tot absinthos,
en veel van de mensen stierven toen van de wateren,
omdat zij toen bitter werden.
8:12 En de vierde boodschapper trompette toen,
en het derde van de zon
en het derde van de maan
en het derde van de sterren werden toen geslagen,
met het doel dat het derde van hen verduisterd zou worden,
en de dag het derde van haar niet schijnt,
en de nacht eveneens.
8:13 En ik nam toen waar,
en hoorde toen van één van de boodschappers
vliegend in het zenit,
zeggend met een groot geluid:
Wee! wee! wee aan die gevestigd zijn op de Grond,
uit de overige geluiden van de krijgstrompet
van de drie boodschappers
die op het punt staan om te trompetten!
9:1 En de vijfde boodschapper trompette toen,
en ik nam toen waar
een ster uit de Oeranos "gevallen hebbend” naar de Grond,
en de grendel van de put van de Onmetelijkheid
werd toen aan hem gegeven.
9:2 En die opende toen de put van de Onmetelijkheid,
en een rook ging toen omhoog vanuit de put
zoals een rook van een grote oven,
en de zon en de lucht werden toen verduisterd
vanuit de rook van de put.
9:3 En vanuit de rook kwamen toen sprinkhanen naar de Grond,
en autoriteit werd toen aan hen gegeven,
zoals de schorpioenen van de Grond autoriteit hebben.
9:4 En aan hen werd toen voorzegd
opdat zij dan de voedingsgrond van de Grond
geen onrecht zouden doen,
en niet al het fris-groene,
en niet iedere boom,
behalve de “eenzame mensen”
ieder die niet het zegel van God
op hun voorhoofden tussen-de-ogen hebben.
9:5 En aan hen werd toen gegeven
opdat zij hen dan niet zouden doden,
maar opdat zij dan vijf maanden
gefolterd zouden worden;
en hun foltering is zoals een foltering van een schorpioen,
wanneer die dan een mens mocht slaan.
9:6 En in die dagen daar
zullen de mensen Thanatos zoeken,
en zullen hem niet vinden;
en zullen begeren om dan te sterven,
en Thanatos zal zelf vluchten van hen.
9:7 En de gelijkenissen van de sprinkhanen
zijn gelijk aan “paarden gereedgemaakt zijnd voor strijd”,
en op hun hoofden zoals corona’s zijn gelijken aan goud,
en hun gezichten zoals gezichten van mensen.
9:8 En zij hadden haren zoals haren van vrouwen,
en hun tanden waren zoals van leeuwen.
9:9 En zij hadden borstharnassen zoals ijzeren borstharnassen,
en het geluid van hun vleugels zoals een geluid
van “strijdwagens van veel paarden rennend naar strijd”.
9:10 En zij hebben staarten die gelijken zijn aan schorpioenen,
en scherpe punten waren in hun staarten;
en hun autoriteit om de mensen vijf maanden onrecht te doen.
9:11 En zij hebben de boodschapper van de Onmetelijkheid
als koning over hen;
een naam aan hem is in het Hebreeuws Abaddoon,
en hij heeft een naam in het Hellenistisch Apolluoon.
9:12 De wee de één ging toen weg;
LET NU OP!
...nog twee weeën komen na deze dingen.
9:13 En de zesde boodschapper trompette toen,
ik hoorde toen één geluid vanuit de vier hoorns
van het offeraltaar het gouden van die in het zicht van God,
9:14 zeggend aan de zesde boodschapper
die de krijgstrompet had:
Maak nu de vier boodschappers los
die gebonden zijn bij de rivier de grote Euphraat!
9:15 En de vier boodschappers
die gereed gemaakt waren
tot
het uur
en een dag
en een maand
en een jaarcyclus
werden toen los gemaakt,
met het doel dat zij dan
het derde van de mensen zouden doden.
9:16 En het getal van legers van de ruiterij is
twee ontelbaren van ontelbaren;
en ik hoorde toen hun getal.
9:17 En op die manier
nam ik toen de paarden waar in het gezicht,
en die op hen zaten, hebbend
vurige
en hyacinthen
en zwavelen borstharnassen;
en de hoofden van de paarden zoals hoofden van leeuwen,
en uit hun monden gaat uit
vuur
en rook
en zwavel.
9:18 Door deze drie werd het derde van de mensen gedood,
vanuit het vuur
en vanuit de rook
en vanuit de zwavel
dat uitgaat vanuit hun monden.
9:19 Want hun autoriteit is door middel van hun mond,
en door middel van hun staarten;
want hun staarten zijn gelijk aan slangen,
hoofden hebbend,
en door middel van hen doen zij onrecht.
9:20 En de overigen van de mensen,
die toen niet werden gedood door middel van die slagen,
veranderden toen het denken niet
vanuit de werken van hun handen,
opdat zij dan niet de voetkus zouden geven
aan de demonische dingen,
en idolen
de gouden
en de zilveren
en de koperen
en de stenen
en de houten,
die én niet kunnen zien,
én niet horen,
én niet rondwandelen.
9:21 En zij veranderden toen het denken niet
vanuit hun moorden,
én niet vanuit hun farmacie,
én niet vanuit hun ontucht,
én niet vanuit hun diefstallen.
10:1 En ik nam toen een andere sterke boodschapper waar
naar beneden gaand uit de Oeranos,
omkleed zijnd met een wolk,
en een iris over het hoofd,
en zijn gezicht zoals de zon,
en zijn voeten zoals pilaren van vuur;
10:2 en hij had in zijn hand een geopende geschriftenbundel;
en hij plaatste toen zijn voet de rechter op de zee,
maar de linker op de Grond,
10:3 en hij krijste toen met een groot geluid
alsof een leeuw brult;
en wanneer hij toen krijste,
dan praatte de zeven donderslagen
met geluiden van zichzelf.
10:4 En wanneer de zeven donderslagen
toen met geluiden van zichzelf praatte,
stond ik op het punt om te schrijven;
en ik hoorde toen een geluid vanuit de Oeranos,
zeggend aan mij:
Verzegel die dingen
die de zeven donderslagen toen vertelden,
en laat jij nu deze dingen niet schrijven!
10:5 En de boodschapper die ik toen waar nam
gezet hebbend op de zee en op de Grond
hief toen zijn hand naar de Oeranos,
10:6 en hij zwoer toen bij
“die leeft tot in de aionen van de aionen”,
die toen de Oeranos grondvestte
en die dingen in hem,
en de Grond
en die dingen in haar,
en de zee
en die dingen in haar,
omdat er niet meer tijd zal zijn.
10:7 Maar in die dagen van het geluid
van de zevende boodschapper,
wanneer die op het punt zal staan om te trompetten,
dan zal ook het mysterie van God worden voleindigd,
zoals hij toen het goede nieuws bracht
aan zijn eigen slaven de profeten.
10:8 En het geluid dat ik toen uit de Oeranos hoorde,
opnieuw pratend met mij, en zeggend:
Huppakee!
Neem nu de geschriftenbundel dat geopend is
in de hand van de boodschapper
die zich gezet heeft op de zee en op de Grond!
10:9 En ik ging toen weg naar de boodschapper,
zeggend aan hem:
Geef nu aan mij de geschriftenbundel!
En hij zegt aan mij:
Neem nu aan!
En eet het nu op!
En het zal buikholte van jou bitter maken,
maar in jouw mond
zal het zoet zijn zoals honing.
10:10 En ik nam toen de geschriftenbundel aan
vanuit de hand van de boodschapper,
en ik at het toen op,
en het was in mijn mond zoals honing, zoet;
en toen ik het daar at, werd mijn buikholte toen bitter.
10:11 En hij zegt aan mij:
Het moet, het is noodzakelijk, dat jij dan opnieuw profeteert
over veel volken
en aan veel naties
en aan veel tongen
en aan veel koningen.
11:1 En een riet gelijk aan een staf
werd toen aan mij gegeven,
en de boodschapper had gestaan, zeggend:
Ontwaak nu!
En meet nu de tempel van God,
en het offeraltaar,
en die de voetkus geven in hem!
11:2 En werp de binnenplaats
die buiten de tempel van God is
uit naar buiten!
En laat jij haar nu niet meten,
omdat die toen gegeven werd aan de naties;
en de stad de heilige zullen zij
“veertig en twee” maanden vertreden.
11:3 En ik zal geven aan mijn twee getuigen,
en zij zullen profeteren
“duizend tweehonderd zestig” dagen
omkleed zijnd met ruige zakken.
11:4 Dezen zijn de twee olijven,
en de twee lampenstandaarden
zich gezet hebbend in het zicht van God van de Grond.
11:5 En indien iemand hen onrecht zou willen doen,
dan gaat vuur vanuit hun mond,
en die eet hun vijanden op;
en indien iemand hen onrecht zou willen doen,
dan moet hij op die manier gedood worden.
11:6 Dezen hebben autoriteit
om dan de Oeranos te sluiten,
met het doel dat het niet een regenbui
zou regenen in hun dagen van de profetie;
en zij hebben autoriteit over de wateren,
om ze te “draaien” tot in bloed,
en om dan de Grond te slaan met iedere slag,
zo vaak als zij dan zouden willen.
11:7 En wanneer zij dan hun getuigenverklaring voleindigen,
zal “het beest dat omhoog gaat vanuit de Onmetelijkheid”
strijd maken met hen,
en die zal hen overwinnen,
en die zal hen doden.
11:8 En hun lijken
op de straat van de stad de grote,
die ook geestelijk
Sodoma en Egypte genoemd wordt,
waar ook onze Meester
toen aan een paal gehecht werd.
11:9 En zij uit de volken
en volksstammen
en tongen
en naties
zullen hun lijken “drie en een halve dagen” zien,
en zij zullen hun lijken niet wegzenden
om dan gelegd te worden in monumenten.
11:10 En die op de Grond gevestigd zijn
zullen zich verheugen over hen,
en zij zullen vrolijk worden,
en zij zullen cadeaus sturen aan elkaar,
omdat dezen de twee profeten
toen die op de Grond gevestigd zijn folterden.
11:11 En na de “drie dagen en een halve”,
een geest van leven vanuit God kwam toen binnen bij hen,
en zij zetten zich toen op hun voeten,
en een grote vrees viel toen over die hen aanschouwen.
11:12 En zij hoorden toen een groot geluid vanuit de Oeranos,
zeggend aan hen:
Ga nu op deze manier omhoog!
En zij gingen toen omhoog naar de Oeranos in de wolk,
en hun vijanden aanschouwden hen toen.
11:13 En in het uur daar gewerd toen een grote aardbeving,
en het tiende van de stad viel toen,
en in de beving
werden toen “namen van mensen” gedood,
zeven duizendtallen;
en de overige mensen gewerden toen in-angst,
en zij gaven toen glorie aan God van de Oeranos.
11:14 De wee de tweede ging toen weg;
EN LET NU OP!
...de wee de derde komt haastig.
11:15 En de zevende boodschapper trompette toen,
en grote geluiden gewerden toen in de Oeranos, zeggend:
De koninkrijken van “de orde” gewerden toen,
van onze Meester,
en van zijn Christos,
en hij zal koning-zijn tot in de aionen van de aionen.
11:16 En de “twintig en vier” ouderen
die in het zicht van God
zittend op hun tronen,
vielen toen op hun gezichten,
en gaven toen de voetkus aan God,
11:17 zeggend:
Wij zijn jouw dankbaar,
Meester God de almachtige,
die is
en die was
en die komt,
omdat jij jouw macht de grote hebt aangenomen,
en jij toen koning-was.
11:18 En de naties werden toen woedend,
en jouw woede kwam toen,
en het “moment van de doden”
om geoordeeld te worden,
en om de beloning te geven aan jouw slaven de profeten
en aan de heiligen
en aan die jouw naam vrezen,
aan de kleinen en aan de groten,
en om dan die de Grond geheel te gronde richten
geheel te gronde te richten.
11:19 En de de tempel van God in de Oeranos
werd toen geopend,
en de “kist van zijn testament”
werd toen in zijn tempel waargenomen;
en bliksems
en geluiden
en donderslagen
en een beving
en grote hagel gewerden toen.
12:1 En een groot teken
werd toen waargenomen in de Oeranos:
Een met de zon omkleed zijnde vrouw,
en de maan onder haar voeten,
en op haar hoofd een corona van twaalf sterren;
12:2 en “in de buik” hebbend,
barensweeën hebbend krijst zij,
en “gefolterd” wordend om te baren.
12:3 En een ander teken
werd toen waargenomen in de Oeranos,
EN LET NU OP!
...een grote vuurrode draak,
hebbend zeven hoofden
en tien hoorns,
en op hun hoofden zeven diademen.
12:4 En zijn staart sleept
het derde van de sterren van de Oeranos,
en wierp hen toen naar de Grond;
en de draak heeft zich gezet
in het zicht van de vrouw
die op het punt staat om dan te baren,
met het doel dat, wanneer zij dan baren zou,
dan haar kind dan zou op eten.
12:5 En zij baarde toen een mannelijke zoon,
die op het punt staat
om voor alle naties een herder-te-zijn
met een ijzeren staf;
en haar kind werd toen weggerukt
naar God en zijn troon.
12:6 En de vrouw vluchtte toen naar de verlatenheid,
waar zij een gereed gemaakte plaats heeft van God,
daar met het doel dat zij haar dik zouden maken
“duizend tweehonderd zestig” dagen.
12:7 En een strijd gewerd toen in de Oeranos;
Michaël en zijn boodschappers
streden toen tegen de draak;
en de draak streed toen,
en zijn boodschappers,
12:8 en zij waren toen niet sterk
én niet meer werd toen een plaats van hen
in de Oeranos gevonden.
12:9 En de draak de grote,
de slang die van het begin,
die lasteraar genoemd wordt en de Satanas,
die heel de bewoonde wereld doet dwalen
werd toen geworpen;
die werd toen naar de Grond geworpen,
en zijn boodschappers werden toen geworpen met hem.
12:10 En ik hoorde toen een groot geluid
zeggend in de Oeranos:
Zo even gewerd dan
de redding
en de macht
en het koninkrijk van onze God,
en de autoriteit van zijn Christos;
omdat de aanklager van onze verwanten
toen werd neergeworpen,
die hun aanklaagde in het zicht van onze God
overdag en ’s nachts.
12:11 En ze overwonnen hem toen
door het bloed van het lammetje,
en door het woord van hun getuigenverklaring,
en hadden toen hun ziel niet lief tot de dood toe.
12:12 Word vrolijk door dat,
Oeranossferen en die in hen kamperen!
Wee aan die gevestigd zijn
op de Grond en in de zee,
omdat de lasteraar toen naar beneden ging naar jullie
hebbend een grote boosheid,
waargenomen hebbend en daardoor wetend
dat hij een weinig moment heeft.
12:13 En daar de draak toen waar nam
dat hij toen naar de Grond werd geworpen,
joeg hij de vrouw toen na
omdat-zij de mannelijke toen baarde.
12:14 En twee vleugels van de adelaar de grote
werden toen aan de vrouw gegeven,
met het doel dat zij zou vliegen
naar de verlatenheid
naar haar plaats,
daar waar zij dik gemaakt wordt
een moment,
en momenten,
en een halve van een moment,
weg van het gezicht van de slang.
12:15 En de slang wierp toen achter de vrouw uit zijn mond
water zoals een rivier,
met het doel dat die haar
dan zou doen “wegdragen-door-de-rivier”.
12:16 En de Grond snelde de vrouw toen te hulp,
en de Grond opende toen haar mond,
en slokte de rivier op die de draak
uit zijn mond wierp.
12:17 En de draak werd toen woedend op de vrouw,
en hij ging toen weg om dan strijd te voeren
met de overigen van haar zaad,
die de opdrachten van God bewaakten
en de getuigenverklaring
van Jehsoe Christos hebbend.
13:1a En ik werd toen staande gehouden op het zand van de zee.
13:1b En ik nam toen uit de zee een omhoog gaand beest waar,
hebbend zeven hoofden en tien hoorns,
en op zijn hoorns tien diademen,
en op zijn hoofden een naam van blasfemie.
13:2 En het beest, dat ik toen waar nam,
dat was gelijk aan een panter,
en zijn voeten zoals van een beer,
en zijn mond zoals een mond van een leeuw;
en aan hem gaf de draak toen zijn macht,
en zijn troon,
en grote autoriteit.
13:3 En ik nam toen één van zijn hoofden waar
zoals geslachtofferd zijnd voor de dood;
en de “slag van zijn dood”
werd toen gediend;
en heel de Grond
bewonderde toen daarna het beest;
13:4 en zij gaven de draak de voetkus
die gaf toen autoriteit aan het beest,
en zij gaven het beest de voetkus, zeggend:
Wie is gelijk aan het beest?
Wie kan nu strijden met hem?
13:5 En aan hem werd toen een mond gegeven
vertellend grote dingen en blasfemieën;
en aan hem werd toen autoriteit gegeven
om dan “veertig en twee” maanden uit te voeren.
13:6 En die opende toen zijn mond voor blasfemie naar God,
om dan zijn naam te blasfemeren,
en zijn tent,
en die in de Oeranos kamperen.
13:7 En aan hem werd toen gegeven
om dan strijd te voeren met de heiligen,
en om hen dan te overwinnen;
en aan hem werd toen autoriteit gegeven
over iedere volksstam
en taal
en natie.
13:8 En allen die gevestigd zijn op de Grond
zullen aan hem de voetkus geven,
van die de namen niet geschreven zijn
in het “papyrus van het leven
van het geslachtofferd zijnde lammetje”
vanaf de “grondlegging van de orde”.
13:9 Indien iemand een oor heeft, hoor dan nu!
13:10 Indien iemand bijeen voert tot in krijgsgevangenschap,
dan voert die tot in krijgsgevangenschap;
Indien iemand zal doden door middel van een mes,
dan moet hij dan met een mes gedood worden.
Op die manier is de volharding
en het vertrouwen van de heiligen.
13:11 En ik nam toen een ander beest
omhoog gaand vanuit de Grond waar,
en die had twee hoorns
die gelijk zijn aan een lammetje,
en praatte zoals een draak.
13:12 En die voert alle autoriteit
van het eerste beest in zijn zicht uit.
En die doet met de Grond
en die te midden van haar gevestigd zijn
opdat zij dan het beest de eerste
de voetkus zouden geven,
van die de “slag van zijn dood” toen werd gediend.
13:13 En die doet grote tekenen,
opdat die ook vuur uit de Oeranos
zou doen neergaan naar de Grond
in het zicht van de mensen.
13:14 En die doet
die gevestigd zijn op de Grond
dwalen door de tekenen
die toen aan hem werden gegeven
om dan uit te voeren in het zicht van het beest,
zeggend aan die op de Grond gevestigd zijn
om dan een evenbeeld van het beest te maken,
die de “slag van het mes” heeft en toen leefde.
13:15 En aan hem werd toen gegeven
om dan een geest te geven
aan het evenbeeld van het beest,
opdat het evenbeeld van het beest
dan ook zou praten,
en die zou dan doen,
met zo veel als dan niet het evenbeeld van het beest
de voetkus geven zullen,
opdat zij dan gedood zouden worden.
13:16 En die maakt met allen,
de kleine mensen en de grote mensen,
en rijke mensen en bedelende mensen,
en de vrije mensen en de slaven,
opdat die dan aan hen een ingegrift merk zou geven
op hun hand de rechter,
of op hun voorhoofden tussen-de-ogen,
13:17 en opdat niet iemand dan zou kunnen kopen
of dan zou kunnen verkopen,
behalve die het ingegrifte merk
of de naam van het beest
of het getal van zijn naam heeft.
13:18 Op deze manier is de slimheid.
Die verstand heeft,
bereken nu eenvoudig het getal van het beest!
Want het is een getal van een mens,
En zijn getal is 666.
14:1 En ik nam toen waar...
EN LET NU OP!
...een lammetje zich gezet hebbend op de berg Sioon,
en met hem “honderd veertig-en-vier duizendtallen”,
hebbend de naam van zijn vader
geschreven zijnd op hun voorhoofden tussen-de-ogen.
14:2 En ik hoorde toen een geluid vanuit de Oeranos,
zoals een geluid van veel wateren,
en zoals een geluid van een grote donderslag;
en een geluid hoorde ik
van snaarinstrument-bespelende snaarmuzikanten
door middel van hun snaarinstrumenten.
14:3 En zij zingen zoals een nieuw lied
in het zicht van de troon,
en in het zicht van de vier levende wezens
en van de ouderen;
en niemand kon het lied toen leren,
behalve de “honderd veertig-en-vier duizendtallen”,
die gekocht zijn vanaf de Grond.
14:4 Dezen zijn het
die toen niet met vrouwen werden bezoedeld;
want maagden zijn zij.
Dezen zijn het
die het lammetje volgen
waarheen hij geleidelijk zal “onder-brengen”.
Dezen
werden toen van de mensen gekocht,
eerstelingen voor God en voor het lammetje.
14:5 En in hun mond werd toen geen list gevonden;
want zij zijn onberispelijk in het zicht van de troon van God.
14:6 En ik nam toen een andere boodschapper
vliegend in het zenit waar,
hebbend een altijd-durende “goede boodschap”
om die op de Grond gevestigd zijn goed nieuws te brengen,
en iedere natie
en volksstam
en tong
en volk,
14:7 zeggend door middel van een groot geluid:
Vrees God nu!
En geef nu glorie aan hem!
Omdat het uur van zijn beoordeling toen kwam,
en geef nu de voetkus
aan die de Oeranos
en de Grond
en de zee
en de bronnen van wateren toen maakte!
14:8 En een andere boodschapper volgde toen, zeggend:
Zij viel toen...
zij viel toen...
Babyloon de stad de grote,
omdat vanuit “de wijn van de boosheid van haar ontucht”
heeft zij alle naties laten-drinken.
14:9 En een derde boodschapper volgde hen toen,
zeggend door middel van een groot geluid:
Indien iemand het beest de voetkus geeft
en zijn evenbeeld,
en een ingegrift merk neemt
op zijn voorhoofd tussen-de-ogen,
of op zijn hand,
14:10 dan zal hij ook zelf drinken
vanuit de “wijn van Gods boosheid”,
die “ongemengd vermengd” is
in de drinkbeker van zijn woede,
en hij zal gefolterd worden door middel van vuur en zwavel
in het zicht van de heilige boodschappers,
en in het zicht van het lammetje;
14:11 en de rook van hun foltering gaat omhoog
tot in aionen van aionen;
en zij hebben geen rust
overdag en ’s nachts
die het beest en zijn evenbeeld de voetkus geven,
en indien iemand het ingegrifte merk van zijn naam neemt.
14:12 Op deze manier is een volharding van de heiligen;
op deze manier bewaken die de opdrachten van God
en het vertrouwen van Jehsoe.
14:13 En ik hoorde toen van een geluid uit de Oeranos
zeggend aan mij:
Schrijf nu!
Gelukkige mensen zijn de dode mensen
die in de Meester sterven vanaf zo even;
zeer-zéker, zegt de Geest,
opdat zij nu zelf van hun vermoeidheden zouden rusten,
maar hun werken met hen volgde.
14:14 En ik nam toen waar...
EN LET NU OP!
...een witte wolk,
en gezeten zijnde op de wolk
gelijk aan een “zoon van een mens”,
hebbend op zijn hoofd een gouden corona,
en in zijn hand een scherpe sikkel.
14:15 En een andere boodschapper ging toen uit de tempel,
krijsend door middel van een groot geluid
aan die op de wolk zat:
Stuur nu jouw sikkel!
En oogst nu!
Omdat aan jou het “uur van het oogsten” toen kwam,
omdat de “oogst van de Grond” toen werd uitgedroogd.
14:16 En die op de wolk zat
wierp toen zijn sikkel op de Grond,
en de Grond werd toen geoogst.
14:17 En een andere boodschapper ging toen
uit de tempel in de Oeranos,
ook een scherpe sikkel hebbend.
14:18 Een andere boodschapper ging toen vanuit het offeraltaar,
autoriteit hebbend over het vuur,
en hij riep met groot geschreeuw
aan die de sikkel de scherpe had, zeggend:
Stuur nu de sikkel van jou de scherpe!
En pluk nu de druiventrossen
van de wijnstok van de Grond!
Omdat haar druiven toen op het hoogtepunt stonden.
14:19 En de boodschapper wierp toen zijn sikkel naar de Grond,
en die plukte toen de wijnstok van de Grond,
en wierp toen in “de kuip de grote van Gods boosheid”.
14:20 En de kuip werd toen buiten de stad getreden,
en bloed kwam toen uit de kuip
tot de gebitten van de paarden toe,
vanaf “duizend zeshonderd” stadiën.
15:1 En ik nam toen een ander teken in de Oeranos waar
een grote en wonderbaarlijke:
zeven boodschappers hebbend zeven slagen de uiterste,
omdat door middel van hen toen Gods boosheid werd voleindigd.
15:2 En ik nam toen waar
zoals een glazen zee
gemengd zijnd met vuur,
en die vanuit het beest overwinnen
en vanuit zijn evenbeeld
en vanuit zijn ingegrifte merk,
en vanuit het getal van zijn naam,
zich gezet hebbend bij de zee de glazen,
hebbend snaarinstrumenten van God.
15:3 En zij zingen
het lied van Moseus de slaaf van God,
en het lied van het lammetje, zeggend:
Grote en wonderbaarlijke dingen zijn jouw werken,
Meester God de almachtige;
rechtvaardig en betrouwbaar zijn jouw wegen,
de koning van de heiligen.
15:4 Wie zal jou dan echt niet vrezen,
Meester, en moet jouw naam dan eren?
Omdat dat alleen is geoorloofd;
omdat alle naties gekomen zullen zijn
en de voetkus zullen geven in jouw zicht,
omdat jouw rechtshandelingen toen openbaar werden gemaakt.
15:5 En na deze dingen nam ik toen waar,
EN LET NU OP!
...de “tempel van de tent van bewijs” in de Oeranos
werd toen geopend;
15:6 en de zeven boodschappers
hebbend de zeven slagen
gingen toen vanuit de tempel,
zich in rein en stralend vlas gedoken hebbend,
en rondom de borst met gouden gordels omgord zijnd.
15:7 En één uit de vier levende wezens
gaf toen aan de zeven boodschappers
zeven schalen vol zijnd van de
“boosheid van God die leeft tot in de aionen van de aionen”.
15:8 En de tempel werd toen van rook gevuld
vanuit de glorie van God,
en vanuit zijn macht;
en niemand kon toen dan in de tempel binnenkomen,
tot de zeven slagen van de zeven boodschappers
dan voleindigd zouden worden.
16:1 En ik hoorde toen van een groot geluid uit de tempel,
zeggend aan de zeven boodschappers:
Huppakee!
En giet de “schalen van Gods boosheid”
nu uit naar de Grond!
16:2 En de eerste ging toen weg,
en goot toen zijn schaal uit over de Grond;
en een slechte en moeite veroorzakende wond gewerd toen
bij de mensen die het ingegrifte merk van het beest hebben,
en die aan zijn evenbeeld de voetkus gegeven hebben.
16:3 En de tweede boodschapper
goot toen zijn schaal uit in de zee;
en die gewerd toen bloed zoals van een dode,
en iedere levende ziel stierf toen af in de zee.
16:4 En de derde boodschapper
goot toen zijn schaal uit in de rivieren
en in de bronnen van de wateren;
en bloed gewerd het toen.
16:5 En ik hoorde toen van de boodschapper van de wateren
zeggend:
Rechtvaardige,
Meester,
Jij bent,
die is
en die was
en die zijn zal,
omdat jij deze dingen toen oordeelde;
16:6 omdat zij toen het bloed van heiligen
en van profeten uitgoten,
en jij gaf toen bloed aan hen om dan te drinken;
want zij zijn waardige mensen.
16:7 En ik hoorde toen van een andere uit het offeraltaar
zeggend:
Zeer-zéker,
Meester God de almachtige,
betrouwbaar en rechtvaardig zijn jouw beoordelingen.
16:8 En de vierde boodschapper
goot toen zijn schaal uit over de zon;
en aan hem werd toen gegeven
om dan de mensen te branden door middel van vuur.
16:9 En de mensen werden toen met grote hitte gebrand,
en zij blasfemeerden toen de naam van God
die autoriteit over die slagen heeft,
en zij veranderden toen niet het denken,
om dan glorie te geven aan hem.
16:10 En de vijfde boodschapper
goot toen zijn schaal over de troon van het beest;
en zijn koninkrijk gewerd toen zijnde verduisterd;
en zij beten hun tongen vanuit het zwoegen,
16:11 en zij blasfemeerden toen God van de Oeranos,
vanuit hun zwoegen
en vanuit hun wonden,
en zij veranderden toen niet het denken van hun werken.
16:12 En de zesde boodschapper
goot toen zijn schaal uit over de rivier de grote de Euphraat;
en zijn water werd toen uitgedroogd,
met het doel dat de weg van de koningen
vanaf de “opgangen van de zon”
dan gereed zou worden gemaakt.
16:13 En ik nam toen waar vanuit de mond van de draak,
en vanuit de mond van het beest,
en vanuit de mond van de nep-profeet,
drie onreine geesten
gelijk aan kikvorsen;
16:14 want zij zijn tekenen doende geesten van demonen,
die gaan uit tegen de koningen van de Grond
en tegen de hele bewoonde wereld,
om hen samen te brengen naar de strijd
van die dag daar van de grote God de almachtige.
16:15 (Let nu op!
Ik kom zoals een dief.
Gelukkig is die waakt
en die zijn kledingstukken bewaakt,
met het doel dat die als geen naakte zou rondwandelen,
en zij zijn ongepastheid zouden zien.)
16:16 En die bracht hen toen samen
naar de plaats die genoemd wordt
in het Hebreeuws Harmageddoon.
16:17 En de zevende boodschapper
goot toen zijn schaal in de lucht;
en een groot geluid kwam toen
vanaf de tempel de Oeranos, vanaf de troon, zeggend:
Het heeft geworden.
16:18 En geluiden
en donderslagen
en bliksems gewerden toen,
en een beving gewerd toen
een grote,
als zodanig gewerd toen niet
vanaf van dat de mensen toen gewerden op de Grond,
zo danige beving,
zó groot.
16:19 En de stad de grote gewerd in drie delen,
en de steden van de naties vielen toen;
en Babyloon het grote werd toen herinnerd in het zicht van God,
om aan haar de drinkbeker
van de “wijn van de boosheid van zijn woede” te geven.
16:20 En ieder eiland vluchtte toen,
en bergen werden toen niet gevonden.
16:21 En een grote hagel zoals een-talent-is
gaat naar beneden vanuit de Oeranos op de mensen;
en de mensen blasfemeerden God toen
vanuit de “slag van de hagel”;
omdat haar slag groot en heftig is.
17:1 En één uit de zeven boodschappers
die de zeven schalen hebben kwam toen,
en hij praatte toen met mij, zeggend aan mij:
Kom hierheen!
Ik zal het oordeel aan jou tonen
van de ontuchtpleegster de grote,
die zit bij de wateren de velen;
17:2 met die bedreven de koningen van de Grond ontucht,
en die op de Grond gevestigd waren
werden toen dronken vanuit de wijn van haar ontucht.
17:3 En hij droeg mij toen weg in geest naar een verlatenheid;
en ik nam toen een vrouw waar
zittend op een scharlaken beest,
vol zijnd van namen van blasfemie,
hebbend zeven hoofden en tien hoorns.
17:4 En de vrouw was omkleed zijnde
met purper
en met scharlaken,
en verguld zijnd met goud
en met hoogwaardige steen
en met parels,
hebbend een gouden drinkbeker in haar hand,
vol zijnd van gruwelen
en een “verontreiniger” van haar ontucht,
17:5 en een naam geschreven zijnd
op haar voorhoofd tussen-de-ogen:
Mysterie,
Babyloon het grote,
de moeder van de ontuchtpleegsters
en van de gruwelen van de Grond.
17:6 En ik nam toen de vrouw waar
dronken zijnde vanuit het bloed van de heiligen,
en vanuit het bloed van die getuigen van Jehsoe.
En ik verwonderde me toen,
haar dan waarnemend,
een groot wonder.
17:7 En de boodschapper zei toen aan mij:
Door wat was jij toen verwonderd?
Ik zal aan jou het mysterie van de vrouw voorzeggen,
en van het beest dat haar draagt,
van die de zeven hoofden en de tien hoorns heeft.
17:8 Het beest, dat jij toen waar nam,
die was,
en is niet,
en die staat op het punt
om omhoog te gaan vanuit de Onmetelijkheid,
en om zich naar vernietiging “onder te brengen”.
En die gevestigd zijn op de Grond
zullen zich zelf verwonderen,
van die de namen niet geschreven zijn
op het “geschrift van het leven”
vanaf de grondlegging van de orde,
het beest ziend die.
iets was,
niet is,
hoewel het er is.
17:9 Op deze manier is het verstand dat slimheid heeft.
De zeven hoofden zijn zeven bergen,
daar op hun zit de vrouw.
17:10 En zij zijn zeven koningen.
De vijf vielen toen,
en de één is,
de ander kwam toen nog niet;
en, wanneer die dan zal komen,
moet hij dan kort blijven.
17:11 En het beest dat was,
en niet is,
en hij is achtste,
en die is uit de zeven,
en brengt onder naar vernietiging.
17:12 En de tien hoorns,
die jij toen waar nam,
zijn tien koningen,
ieder namen het koninkrijk toen nog niet aan,
maar één uur nemen zij autoriteit zoals koningen aan
met het beest.
17:13 Dezen hebben één inzicht,
en geven de macht
en de autoriteit van zichzelf
door aan het beest.
17:14 Dezen zullen strijden met het lammetje,
en het lammetje zal hen overwinnen,
omdat die een Meester van meesters is
en een Koning van koningen,
en die met hem zijn:
uitgenodigde mensen
en geselecteerde mensen
en trouwe mensen.
17:15 En hij zegt aan mij:
De wateren, die jij toen waar nam,
waar de ontuchtpleegster zit,
zijn volken en gepeupel,
en naties en tongen.
17:16 En de tien hoorns, die jij toen waar nam, op het beest,
dezen zullen de ontuchtpleegster haten,
en woest gemaakt zijnd zullen zij haar ook naakt maken,
en zij zullen zelf haar vlees eten,
en zullen haar platbranden door middel van vuur.
17:17 Want God gaf toen in hun harten
om dan zijn inzicht uit te voeren,
en om dan één inzicht uit te voeren,
en om dan hun koninkrijk te geven aan het beest,
totdat de uitspraken van God dan voleindigd worden.
17:18 En de vrouw, die jij toen waar nam,
zij is de stad de grote, die het koninkrijk heeft
over de koningen van de Grond.
18:1 En na deze dingen
nam ik toen een andere boodschapper waar
naar beneden gaand vanuit de Oeranos,
hebbend grote autoriteit;
en de Grond werd toen verlicht vanuit zijn glorie.
18:2 … En hij krijste toen in sterkte,
met een groot geluid, zeggend:
Zij viel toen...
zij viel toen...
Babyloon het grote,
en het gewerd toen een vestiging van demonen,
en een wachtpost van iedere onreine geest,
en een wachtpost van iedere onreine en gehaten zijnde vogel.
18:3 Omdat alle naties
vanuit de “wijn van de boosheid van haar ontucht”
hebben gedronken,
en de koningen van de Grond toen met haar ontucht bedreven,
en de handelaren van de Grond waren toen rijk
vanuit de macht van haar onbeschaamdheid.
18:4 En ik hoorde toen een ander geluid
vanuit de Oeranos zeggend:
Ga nu uit vanuit haar mijn volk,
met het doel dat jullie nu niet
mede een aandeel zouden hebben aan haar zonden,
en met het doel dat jullie niet
vanuit haar slagen zouden aannemen!
18:5 Omdat haar zonden toen werden
samengelijmd tot aan de Oeranos,
en God herinnerde zich toen
haar onrechtmatige daden.
18:6 Geef nu weg aan haar
zoals ze toen ook weg gaf aan jullie!
En verdubbel aan haar tweevoudig
naar haar werken!
In de drinkbeker die zij toen vermengde
vermeng die nu tweevoudig aan haar!
18:7 Zo veel als zij toen haarzelf eerde en toen onbeschaamd leefde,
geef nu zo danig foltering en leed aan haar!
Omdat zij in haar hart zegt:
Ik een koningin heb gezeten,
en een weduwe ben ik niet,
en leed zal ik dan echt niet waarnemen.
18:8 Door dat zullen in één dag haar slagen gekomen zijn:
dood
en leed
en honger,
en zij zal door middel van vuur platgebrand worden,
omdat een sterke Meester God is die haar oordeelt.
18:9 En zij zullen zelf om haar huilen,
en de koningen Grond die dan met haar ontucht bedreven
en die dan onbeschaamd leefden
zullen zich zelf slaan over haar,
wanneer zij de rook zullen zien van haar branden,
18:10 zich er ver van gezet hebbend
door de vrees van haar foltering, zeggend:
Wee! wee!
De stad het grote Babyloon, de stad de sterke,
omdat in één uur kwam toen jouw beoordeling.
18:11 En de handelaren van de Grond
huilen en rouwen over haar,
omdat nee niemand meer hun vracht koopt;
18:12 Vracht van goud,
en van zilver,
en van hoogwaardige steen,
en van parel,
en van linnen,
en van purper,
en van zijde,
en van scharlaken;
en ieder aromatisch hout,
en ieder ivoren gebruiksvoorwerp,
en ieder gebruiksvoorwerp vanuit heel erg hoogwaardig hout,
en van koper,
en van ijzer,
en van marmer;
18:13 en kaneel,
en reukwerken,
en aangenaam-ruikende-zalf,
en wierrookhout,
en wijn,
en olijfolie,
en fijnste-tarwemeel,
en tarwe,
en dieren,
en schapen;
en van paarden,
en van vierwielige-reisvoertuigen,
en van lichamen;
en zielen van mensen.
18:14 En het “naseizoen van de begeerte van jouw ziel”
ging toen van jou weg,
en alle glanzende dingen
en de stralende dingen
gingen van jou weg,
en jij zal dan deze dingen nee echt niet meer vinden.
18:15 De handelaren van daar,
die nu rijk zijn van haar,
zullen zich zelf door de vrees van haar foltering
er ver van zetten,
huilend en rouwend,
18:16 en zeggend:
Wee! wee!
De stad de grote,
die omkleed was met fijn-linnen
en purper
en scharlaken,
en verguld zijnd door middel van goud
en met hoogwaardige stenen
en met parels;
18:17 omdat met één uur
werd toen de zodanige rijkdom woest gemaakt.
En iedere bestuurder,
en iedere menigte op de vaartuigen,
en zeemannen,
en zo veel als met de zee werken,
zetten zich er toen ver van,
18:18 en zij krijsten,
waarnemend de rook van haar branden, zeggend:
Wie is gelijk aan de stad de grote?
18:19 En zij wierpen aarde op hun hoofden,
en krijsten huilend en rouwend, zeggend:
Wee! wee!
De stad de grote,
door middel van die
waren allen die vaartuigen in de zee hadden toen rijk
vanuit haar waardigheid,
omdat werd die toen met één uur woest gemaakt.
18:20 Word vrolijk over haar,
Oeranos,
en de heilige afgezanten,
en de profeten!
Omdat God toen jullie oordeel vanuit haar oordeelde.
18:21 En één sterke boodschapper nam toen
een steen zoals een grote “maler”
en wierp die in de zee, zeggend:
Op die manier met een plotselinge-beweging
zal Babyloon de grote stad geworpen worden,
en zal dan echt niet meer gevonden worden.
18:22 En een geluid van snaarmuzikanten
en van musici
en van fluitspelers
en van trompetters
zal dan echt niet meer gehoord worden in jou,
en iedere handwerksman
van ieder handwerk
zal dan echt niet meer gevonden worden in jou,
en een geluid van een “maler”
zal dan echt niet meer gehoord worden in jou,
18:23 en een licht van een lamp
zal dan echt niet meer schijnen in jou,
en een geluid van een bruidegom
en van een bruid
zullen dan echt niet meer gehoord worden in jou;
omdat jouw handelaren de groten waren
van de Grond;
omdat door middel van jouw farmacie
alle naties toen dwaalden.
18:24 En in haar werd toen het bloed van profeten
en van heiligen gevonden,
en allen die geslachtofferd zijn
op de Grond.
19:1 En na deze dingen ik hoorde toen een groot geluid
van veel gepeupel in de Oeranos, zeggend:
Alleloeja!
De redding
en de glorie
en de eer
en de macht
aan onze Meester God;
19:2 omdat zijn beoordelingen
betrouwbaar en rechtvaardig zijn;
omdat hij de ontuchtpleegster de grote toen oordeelde,
ieder die de Grond te gronde richtte
door middel van haar ontucht,
en hij wreekte toen het bloed van zijn slaven
vanuit haar hand.
19:3 En een tweede hebben zij voorzegd:
Alleloeja!
En haar rook gaat omhoog
tot in de aionen van de aionen.
19:4 En de twintig en vier ouderen,
en de vier levende wezens vielen toen,
en gaven toen de voetkus aan God
die op de troon zit, zeggend:
Amen;
alleloeja!
19:5 En een geluid kwam toen uit de troon, zeggend:
Loof onze God,
al zijn slaven,
en al die hem vrezen,
en de kleine mensen
en de grote mensen!
19:6 En ik hoorde toen zoals een geluid van veel gepeupel,
en zoals een geluid van veel wateren,
en zoals een geluid van sterke donderslagen, zeggend:
Alleloeja!
Omdat Meester God de almachtige toen koning-was.
19:7 Laten wij ons verheugen en laten wij jubelen,
en laten wij nu aan hem de glorie geven;
omdat het huwelijk van het lammetje toen kwam,
en zijn vrouw maakte haarzelf toen gereed.
19:8 En aan haar werd toen
rein en stralend fijn-linnen gegeven
met het doel dat zij zich daarmee zou omkleden;
want het fijn-linnen zijn de rechtshandelingen van de heiligen.
19:9 En hij zegt aan mij:
Schrijf nu!
Gelukkige mensen zijn die aangeroepen zijn
naar de maaltijd van bruiloft van het lammetje.
En hij zegt aan mij:
Dezen zijn de betrouwbare woorden van God.
19:10 En ik viel toen vóór zijn voeten
om dan de voetkus te geven aan hem;
en hij zegt aan mij:
Let niet op (mij)!
Ik ben jouw medeslaaf
en van jouw verwanten
die de getuigenverklaring van Jehsoe hebben;
geef nu aan God de voetkus!
Want de getuigenverklaring van Jehsoe
is de geest van de profetie.
19:11 En ik nam toen de geopend zijnde Oeranos waar...
EN LET NU OP!
...een wit paard,
en die op hem zit,
wordt een trouwe en een betrouwbare genoemd,
en oordeelt en strijdt in rechtvaardigheid.
19:12 Maar zijn ogen zoals een vlam van vuur,
en op zijn hoofd veel diademen;
hebbend een geschreven zijnde naam
die niemand heeft waargenomen en daardoor weet
behalve hij,
19:13 en die omkleed is met een kledingstuk
ondergedompeld zijnd met bloed;
en zijn naam wordt genoemd:
Het woord van God.
19:14 En de legers die in de Oeranos
volgden met hem op witte paarden,
zich zelf in wit en rein fijn-linnen gedoken hebbend.
19:15 En vanuit zijn mond gaat een scherp groot-breed-zwaard uit,
met het doel dat hij met haar de naties zou slaan;
en hij zal hen een herder-zijn
door middel van een ijzeren staf;
en hij treedt de kuip
van de wijn van de boosheid en van de woede van God de almachtige.
19:16 En hij heeft op het kledingstuk
en op zijn dij een geschreven zijnde naam:
Koning van koningen en Meester van meesters.
19:17 En ik nam toen één boodschapper waar
die zich gezet had te midden van de zon;
en die krijste toen met een groot geluid,
zeggend aan alle vogels die vliegen in het zenit:
Kom!
En word samengebracht
naar de maaltijd van de grote God,
19:18 met het doel dat jullie dan zouden eten
vlees van koningen,
en vlees van bevelhebbers-van-duizend-man,
en vlees van sterken,
en vlees van paarden
en van die zitten op hen,
en vlees van allen,
van vrijen én ook van slaven,
en van kleinen en van groten!
19:19 En ik nam toen het beest waar,
en de koningen van de Grond,
en hun samengebracht zijnde legers
om dan strijd te voeren met die op het paard zit,
en met zijn leger.
19:20 En het beest werd toen in het nauw gebracht,
en met die de nep-profeet die de tekenen
toen in zijn zicht deed,
door middel van die deed hij toen dwalen
die het ingegrifte merk van het beest aannamen,
en die de voetkus gaven aan zijn evenbeeld;
levend werden de twee
in het “meer van het vuur” geworpen
dat gebrand wordt door middel van zwavel;
19:21 en de overige mensen werden toen gedood
door middel van het grote-brede-zwaard
van die zit op het paard,
dat vanuit zijn mond uitgaat;
en alle vogels werden toen gevoed
vanuit hun vlees.
20:1 En ik nam toen een boodschapper waar
naar beneden gaand vanuit de Oeranos.
hebbend een grendel van de Onmetelijkheid,
en een grote ketting op zijn hand.
20:2 En die beheerste toen de draak,
de slang die van het begin,
dat is een lasteraar en Satanas,
en die bond hem duizend jaren,
20:3 en die wierp hem toen in de Onmetelijkheid,
en die sloot hem toen,
en die verzegelde toen dáár boven op hem,
met het doel dat hij dan de naties niet meer zou doen dwalen,
tot de duizend jaren dan voleindigd zouden worden;
en na deze dingen moet hij
dan een kleine tijd losgemaakt worden.
20:4 En ik nam toen tronen waar,
en zij deden zich toen er op neerzitten,
en oordeel werd toen gegeven aan hen;
en de zielen die met-een-bijl-onthoofd waren
door de getuigenverklaring van Jehsoe,
en door het woord van God,
en ieder die toen niet de voetkus gaven aan het beest,
én niet zijn evenbeeld,
en niet toen het ingegrifte merk namen
op hun voorhoofd tussen-de-ogen,
en op hun hand;
en zij leefden toen,
en toen duizend jaren koning-waren met Christos.
20:5 Maar de overigen van de doden
leefden toen niet opnieuw
tot de duizend jaren dan voleindigd worden.
Dat is “Het Opstaan” de eerste.
20:6 Gelukkig en heilig zijn
die deel hebben in Het Opstaan de eerste;
Over dezen heeft de dood de tweede geen autoriteit,
maar zij zullen zelf offerpriesters zijn van God
en van Christos,
en zullen duizend jaren koning-zijn met hem.
20:7 En wanneer de duizend jaren dan voleindigd worden,
dan zal Satanas worden losgemaakt uit zijn wachtpost,
20:8 en hij zal er uitkomen
om de naties die in de vier hoeken van de Grond
dan te doen dwalen,
de Goog en Magoog,
om hen samen te brengen naar de strijd;
van dat het getal is zoals het zand van de zee.
20:9 En zij gingen toen op bij de breedte van de Grond,
en zij omcirkelden toen
het kampement van de heiligen
en de stad die geliefd was;
en vuur ging toen naar beneden van God vanuit de Oeranos,
en at hen toen op.
20:10 En de lasteraar die hen dwalen deed werd toen in
het “meer van het vuur en van zwavel” geworpen,
waar het beest en de nep-profeet zijn;
en zij zullen “gefolterd” worden
overdag en ’s nachts
tot in de aionen van de aionen.
20:11 En ik nam toen een grote witte troon waar,
en die op hem zat,
van dat gezicht vluchtte toen de Grond en de Oeranos,
en geen plaats werd toen voor hen gevonden.
20:12 En ik nam toen de dode mensen waar,
grote mensen en kleine mensen,
zich gezet hebbend in het zicht van God,
en geschriften werden toen geopend;
en ook een ander geschrift werd toen geopend,
die van het leven is;
en de dode mensen werden toen geoordeeld
vanuit dat geschreven is in de geschriften,
naar hun werken.
20:13 En de zee gaf toen de dode mensen in haar,
en Thanatos
en Hades
gaven toen de dode mensen in hen;
en ieder werden toen naar hun werken geoordeeld.
20:14 En Thanatos en Hades
werden toen geworpen in het “meer van het vuur”;
dat is de tweede dood.
20:15 En onder voorwaarde dat
iemand niet werd gevonden
geschreven zijnd in het “papyrus van het leven”,
werd die toen in het “meer van het vuur” geworpen.
21:1 En ik nam toen een nieuwe Oeranos
en een nieuwe Grond waar;
want de eerste Oeranos en de eerste Grond
gingen toen voorbij,
en de zee is niet meer.
21:2 En ik Joannes nam toen waar
de stad de heilige,
een nieuw Jeroesalem,
naar beneden gaand van God vanuit de Oeranos,
gereed gemaakt zijnd zoals een bruid
geordend zijnd voor haar man.
21:3 En ik hoorde toen van een groot geluid
vanuit de Oeranos, zeggend:
Let nu op!
De tent van God met de mensen,
en hij zal kamperen met hen,
en ze zullen zelf zijn volken zijn,
en God zelf zal zelf met hen zijn,
hun God;
21:4 en God zal iedere traan uitwrijven van hun ogen,
en de dood zal er niet meer zijn;
én geen leed,
én geen geschreeuw,
én geen zwoegen
zal er niet meer zijn;
omdat de eerste dingen toe weg gingen.
21:5 En die op de troon zat zei toen:
Let nu op!
Ik maak alle dingen nieuw,
En zegt hij aan mij:
Schrijf nu!
Omdat dezen zijn de betrouwbare en trouwe woorden.
21:6 En hij zei toen aan mij:
Het heeft geworden.
Ik ben de Alpha en de Omega,
de kop en het uiteinde.
Ik zal aan die dorst hebben
vanuit de “bron van het water van het leven”
gratis geven.
21:7 Die overwint zal alles erven,
en ik zal zelf een God voor hem zijn,
en hij zal zelf voor mij zijn als de zoon.
21:8 Maar voor lafaards
en voor ontrouwen
en voor die walging wekkend zijn
en voor moordenaars
en voor ontuchtplegers
en voor farmaceuten
en voor aanbidders-van-idolen,
en voor alle leugenachtigen,
hun deel is in het meer
dat gebrand wordt met vuur en met zwavel,
dat is de tweede dood.
21:9 En één van de zeven boodschappers
die de zeven schalen hebben
die vol zijn van de zeven slagen de uitersten,
kwam toen naar mij,
en die praatte toen met mij, zeggend:
Kom hierheen!
Ik zal aan jou de bruid van het lammetje de vrouw tonen.
21:10 En in geest droeg hij mij toen weg
op een grote en hoge berg,
en hij toonde toen aan mij
de stad de grote, het heilige Jeroesalem,
naar beneden gaand vanuit de Oeranos van God,
21:11 hebbend de glorie van God;
en haar lichtgever gelijk aan heel-erg-hoogwaardige steen,
zoals aan een kristalhelder-doorschijnende jaspis steen;
21:12 én hebbend een grote en hoge stadsmuur,
hebbend twaalf poortgebouwen,
en op de poortgebouwen twaalf boodschappers,
en namen erop-geschreven zijnd,
die zijn van de twaalf volksstammen van de zonen van Israel.
21:13 Vanaf de opgang, drie poortgebouwen;
vanaf de noordenwind, drie poortgebouwen;
vanaf het vocht, drie poortgebouwen;
vanaf de ondergang, drie poortgebouwen.
21:14 En de stadsmuur van de stad
hebbend twaalf fundamenten,
en in hen namen
van de twaalf afgezanten van het lammetje.
21:15 En die met mij praatte had een gouden riet,
met het doel dat hij de stad dan zou meten,
en haar poortgebouwen,
en haar stadsmuur.
21:16 En de stad ligt vierhoekig,
en haar lengte is zo danig als ook de breedte,
en hij mat toen de stad met het riet
op “twaalf van duizendtallen van stadiën”;
de lengte
en de breedte
en haar hoogte zijn gelijken.
21:17 En hij mat toen haar stadsmuur
honderd van “veertig en vier”
van ellen,
een maat van een mens,
dat is van een boodschapper;
21:18 en het ingelegde van haar stadsmuur, was jaspis;
en de stad was rein bewerkt-goud,
gelijk aan rein glasachtig-steen.
21:19 En de fundamenten van de stadsmuur van de stad
geordend zijnde met elke hoogwaardige steen.
Het fundament de eerste, jaspis;
de tweede, saffier;
de derde, chalcedon;
de vierde, smaragd;
21:20 de vijfde, sardonix;
de zesde, sardis;
de zevende, chrysoliet;
de achtste, beril;
de negende, topaas;
de tiende, chrysopraas;
de elfde, hyacinth;
de twaalfde, amethist.
21:21 En de twaalf poortgebouwen, waren twaalf parels;
elk één ieder van de poortgebouwen
was uit één parel;
en de straat van de stad was rein bewerkt-goud,
zoals doorzichtig glasachtig-steen.
21:22 En ik nam geen tempel in haar waar;
want de Meester God de almachtige is haar tempel,
en het lammetje.
21:23 En de stad heeft geen gebrek van de zon,
en niet van de maan,
opdat zij in haar zouden doen schijnen;
want de glorie van God verlichtte haar toen,
en haar lamp was het lammetje.
21:24 En de naties van die gered worden
zullen rondwandelen in haar licht;
en de koningen van de Grond
dragen hun glorie en eer naar haar.
21:25 En haar poortgebouwen zullen overdag
dan echt niet gesloten worden
(want nacht zal daar niet zijn);
21:26 En zij zullen de glorie en de eer van de naties
naar haar dragen;
21:27 en een ieder delende en doende gruwel en leugen
zal dan echt niet in haar binnenkomen;
behalve die geschreven zijn
in het “geschrift van het leven”
van het lammetje.
(geen hoofdstukaanduiding door hoofdletter)
22:1 En hij toonde toen aan mij
een reine rivier van water van leven,
stralende zoals kristal,
uitgaand vanuit de troon van God en van het lammetje.
22:2 In het midden van haar straat,
en van de rivier
van daar en van daar,
een “hout van het leven”,
makend twaalf vruchten,
gedurende iedere afgelopen maand
zijn vrucht afgevend;
en de bladeren van het “hout”
tot dienst van de naties.
22:3 En iedere vloek zal er niet meer zijn;
en de troon van God en van het lammetje
zal in haar zijn;
en zijn slaven zullen in-dienst-zijn van hem,
22:4 en zij zullen zelf zijn gezicht waarnemen;
en zijn naam op hun voorhoofden tussen-de-ogen.
22:5 En nacht zal daar niet meer zijn,
en zij hebben geen gebrek
van een lamp en van licht van zon,
omdat Meester God verlicht hen;
en zij zullen koning-zijn
tot in de aionen van de aionen.
22:6 En die zei toen aan mij:
Dezen zijn de trouwe en betrouwbare woorden;
en Meester God van de heilige profeten
zond toen zijn boodschapper weg,
om dan aan zijn slaven te tonen
die in de haast moeten geworden.
22:7 Let nu op!
Ik kom haastig.
Gelukkig is die
de woorden van de profetie van dit geschrift bewaakt.
22:8 En ik Joannes die deze dingen ziet en horende.
En daar ik toen hoorde en toen zag,
viel ik toen om dan de voetkus te geven
vóór de voeten van de boodschapper
die deze dingen toonde aan mij.
22:9 En hij zegt aan mij:
Let niet op (mij)!
Want ik ben jouw medeslaaf,
en van jouw verwanten van de profeten,
en van die de woorden van dit geschrift bewaken;
geef nu aan God de voetkus!
22:10 En hij zegt aan mij:
Laat jij nu niet
de woorden van de profetie van dit geschrift verzegelen;
omdat het moment dichtbij is.
22:11 Die onrecht doet
doe nu nog meer onrecht!
en die vuil is
wees nu nog meer vuil!
en de rechtvaardige
word nu nog meer rechtvaardig gemaakt!
en de heilige
word nu nog meer geheiligd!
22:12 En let nu op!
Ik kom haastig,
en mijn beloning met mij,
om dan te geven aan een ieder
zoals zijn werk zelf zal zijn.
22:13 Ik ben de Alpha en de Omega,
kop en uiteinde,
de eerste en de uiterste.
22:14 Gelukkige mensen zijn die zijn opdrachten doen,
met het doel dat hun autoriteit
over het “hout van het leven” zal zijn,
en dan door de poortgebouwen
zouden binnen komen tot in de stad.
22:15 Maar buiten de honden
en de farmaceutisch-producenten
en de ontuchtplegers
en de moordenaars
en de aanbidders-van-idolen,
en ieder die de leugen liefhebben en doend.
22:16 Ik Jehsoe stuurde toen mijn boodschapper
om deze dingen nu te getuigen
aan jullie bij de bijeenkomsten.
Ik ben de wortel en de afstamming van Dabid,
de ster die straalt en in-de-vroege-morgen is.
22:17 En de Geest en de bruid zeggen:
Jij, kom nu!
En die hoort zeg(!):
Jij, kom nu!
En die dorst heeft
kom nu!
En die wil
neem het water van leven gratis!
22:18 Want ik getuig-mee aan ieder die
de woorden van de profetie van dit geschrift hoort:
Indien iemand bij deze dingen toevoegt,
dan zal God bij hem de slagen toevoegen
die geschreven zijn in dit geschrift;
22:19 en indien iemand wegneemt
van de woorden van dit papyrus van de profetie,
dan zal God zijn deel wegnemen
van het “papyrus van het leven”,
en uit de stad de heilige,
en van dat geschreven is
in dit geschrift.
22:20 Die deze dingen getuigt zegt:
Zeer-zéker,
ik kom haastig.
Amen.
Zeer-zéker,
Kom, Meester Jehsoe!
22:21 De Charisma van onze Meester Jehsoe Christos
is met ons allen.
Amen.
ΤΕΛΟΣ. – einde.
© 2025 Christos Vertaling, www.christos.nl
Eerste versie 31-07-2022, Definitieve versie: 23-04-2025
Zorgvuldig, nauwkeurig en uiterst letterlijk vertaald vanuit de Griekse grondtekst Textus Receptus 1550,
door vertaler Vincent M. Eggermond.